30 May 2009

Grizzly Bear maakt de hype waar

“This year’s Fleet Foxes”. Dat schijnt de populaire term te zijn om het derde album van Grizzly Bear, ‘Veckatimest’ te omschrijven. Oké, het debuutalbum van Fleet Foxes dat afgelopen jaar verscheen viel voornamelijk op door de haast kerkelijke samenzang (uiteraard naast de overmatige gezichtsbeharing van de bandleden), en de jongens van Grizzly Bear laten op hun laatste effort Veckatimest iets soortgelijks horen. Zeker wanneer je de clip van ‘Two Weeks’ als referentiepunt gebruikt, waarin ze als een soort Engelse koorknaapjes geportretteerd worden. Maar daar houdt de vergelijking (voor mij in ieder geval, u heeft toestemming er uw eigen mening op na te houden) dan ook op. Het album van Fleet Foxes was mooi, misschien wel heel mooi, maar helaas ook saai, iets waar ‘Veckatimest’ geen last van heeft.

Het album wist al in maart zijn weg naar het internet te vinden, in slechte kwaliteit dat wel, maar dat gaf toch de kans om al een idee te krijgen waarmee de jongens van Grizzly Bear zich bezig gehouden hebben, behalve het creëren van een geheel nieuwe soort gumbo (voor het recept verwijzen wij u graag naar Drowned in Sound). En, belangrijker misschien, om de naam ‘Veckatimest’ alvast te kunnen onthouden zodat men zich nu kan richten op de muziek zelf in plaats van zich bezig te houden met de precieze lengte- en breedtegraad van het hoopje aarde dat het eiland moet voorstellen dat inspirerend genoeg bleek te zijn om er een album naar te vernoemen. Datzelfde truckje haalden ze ook al uit bij hun vorige album ‘Yellow House’, dat in 2006 hoog in menig eindejaarslijstje wist te eindigen. Het eindigde zelfs op een achtste plaats bij Pitchfork, dat, ondanks de schaamte die het over zich heen riep door de recent ontdekte spelfout, toch hoog in aanzien blijft staan. Niet verrassend dus dat sites als Pitchfork en Drowned in Sound deze keer weer op de bandwagon zijn gesprongen.

Het album opent met het nerveuze nummer ‘Southern Point’, dat verhaalt over de belofte die iemand heeft gemaakt om terug te komen, terwijl degene aan wie die belofte wordt gemaakt bang is dat die belofte het laatste zal zijn wat ze ooit van hem zal horen (want laten we er vooral van uit gaan dat dit over een relatie gaat en niet over het al dan niet uitbrengen van een nieuw album). Het nummer wordt omlijst door een kleine strijkersectie, gearrangeerd door Nico Muhly, die we dit jaar al eerder tegenkwamen op ‘The Crying Light’ van Antony and the Johnsons. Ook bij dit album heeft hij de nodige hulp verleent in de vorm van het met koren en strijkers verrijken van vier van de nummers op het album. Wanneer je er niet op zou letten, zouden deze subtiele toevoegingen bijna aan je voorbij gaan, in tegenstelling tot menig door Mark Ronson geproduceerd album waarbij de strijkersectie de muziek bijna lijkt te overstemmen.

De onrustige opener wordt opgevolgd door het opvallend olijk klinkende ‘Two Weeks’ dat onderwijl ook de eerste single is, die hoge ogen gooide in de blogosphere mede door de wat obscuur ogende video. Maar de simpele melodie en samenzang is wat het meest opvalt, en wat het tot een nummer maakt met de potentie om dagen in je hoofd te blijven hangen. Net als in het voorafgaande nummer slaat ook hier de twijfel toe of twee mensen wel samen zullen blijven: “Just like yesterday I told you I would stay / Would you always? / Maybe sometimes? / Make it easy?”. De desperatie van zijn voorganger blijft doorklinken in de tekst.

En die teksten zijn een van de vaak betere aspecten op het album. Zie bijvoorbeeld het rijmschema in het nummer ‘Cheerleader: “There’s no time to go / Through the designs we know / Never mind, although / Maybe this time, we’ll grow”. Die obsessie met rijmende woorden pakt niet op alle nummers even goed uit. Bij ‘Ready, able’ lijkt het even alsof het rijmen der woorden belangrijker is dan dat deze woorden ook daadwerkelijk iets zinnigs herbergen: “I’m gonna take a stab at this / Surely we’ll be alright / Make a decision with a kiss / Maybe I have frostbite”. Maar misschien mis ik daarbij de diepere betekenis van frostbite.

Het hoogtepunt van het album is het heerlijke “While You Wait For The Others” wat door het eerdergenoemde Pitchfork met een zeldzame, maar zeker verdiende, tien werd bekroond. Na een rustig begin en een prachtige spanningsopbouw, barst het chorus los met weer die samenzang die ‘Two Weeks’ tot zo’n goed nummer maakte, en hier nog veel beter lijkt te werken. Gooi er nog wat frases tegen aan als “You could hope for some substance as long as you like / Or just wait out the evening”of “While you wait on the answers that I’ll pretend to find” en ik ben in ieder geval verkocht.

De titel voor ‘indie-darlings’ van de maand is voorlopig vergeven aan de jongens van Grizzly Bear, en deze keer is die hype volkomen terecht. En for the time being doe ik ook lekker mee. Het album voelt aan als een afgerond geheel, met nummers als ‘Two Weeks’, ‘While You Wait For The Others’ en ‘I Live With You’ als zeer positieve uitspringers. Ik bijna willen roepen dat het nu al mijn album van het jaar is, ware het niet dat ik aversie heb tegen recensies die zulk soort dingen roepen (en dan vooral in tijden waarin de dagen nog steeds langer worden), en ik natuurlijk hoop dat er dit jaar nog voldoende albums uit zullen komen die veel beter zullen blijken te zijn waardoor ‘Veckatimest’ aan het eind van het jaar hopeloos vergeten zal zijn en 2009 uitgeroepen zal worden tot beste muziekjaar van het decennium (jawel, 2009 zal een heus topjaar zijn voor de lijstjesmakers onder ons, in ieder geval wat het betreft het aantal lijstjes dat dit jaar gemaakt kunnen worden gezien we het einde van een muziek-era naderen). Maar voorlopig mag ‘Veckatimest’ nog wat eer opstrijken, in ieder geval tot Lowlands, waar Grizzly Bear het festivalpubliek voor zover nodig nog even zal overtuigen van de briljantie van het album.

8.7/10

20 May 2009

Letter of Recommendation

En de eerste letter of recommendation is binnen! Ik dacht dat ik die wel even zou kunnen gebruiken om de tweede, die ik in principe zelf schrijf en dan door mijn studieleidster laat ondertekenen, te construeren. Maar ze hebben me wel heel erg opgehemeld. I quote:
I fully recommend Mrs (ed. Mrs? sinds wanneer ben ik getrouwd? En met wie?) Linda Wijlaars to you as an excellent student, who is able to gain in-depth knowledge of various subjects in a relatively short time. Mrs Linda Wijlaars is known to us as an inspiring and active student. I am convinced that Mrs Linda Wijlaars is one of those students who are able to concentrate on their academic studies with great perseverance and inspiration
En dat is dan 'geschreven' door een persoon die ik één keer heb gezien toen ik m'n Honoursbul kreeg.
Hmm, volgens mij gaat het toch net iets meer tijd kosten om die tweede brief te schrijven dan ik dacht...

16 May 2009

St. Vincent weet te imponeren met sequel

Behalve de naam van de beschermheilige der dakdekkers, een gekkenhuis en een eiland in de Caraïben is St. Vincent ook de naam die Annie Clark gebruikt wanneer ze haar gitaar omhangt en solo ten tonele verschijnt. Solo, want voordat ze voor zichzelf begon, speelde ze al in de tourbands van The Polyphonic Spree, Sufjan Stevens en een enkele keer Arcade Fire. Een indrukwekkend lijstje. Net zoals haar eerste album, waarop het nummer met de briljante titel ‘Jezus saves, I spend’, waarmee ze alweer twee jaar geleden mee debuteerde en verder ging met imponeren door onder ander in het voorprogramma van The National (u weet wel, die band die hier buiten het Jarvis-seizoen om te pas en te onpas genoemd wordt) te belanden. Nu dus haar tweede album, dat uiteraard vergezeld gaat van de gebruikelijke, maar zo vaak niet ingeloste hoge verwachtingen die horen bij de opvolger van een succesvol debuut.

Een van de valkuilen bij het maken van een tweede album is dat het al te zeer op zijn voorganger gaat lijken: hey, dat leek te werken, laten we nog een keer hetzelfde trucje uithalen alleen nu met een koebel en terwijl we alles opnemen in de badkuip van de villa van een beroemde producer in LA, het dan experimenteel noemen en tot beste album dat we ooit gemaakt hebben uitroepen om vervolgens te verdwijnen in de vergetelheid die ook wel bekend staat als de HMH. Bij het zien van de album cover van ‘Actor’ besluipt je het nare gevoel dat Annie Clark ook last heeft van dit syndroom dat vooral endemisch lijkt te zijn onder middelmatige britpop-bandjes die ooit begonnen met een goed idee en ideologie. Waar ze de luisteraar op haar debuut nog recht durfde aan te staren, lijkt ze nu langs ons heen te kijken naar bigger and better things.

De press-release waarin de komst van het album werd aangekondigd biedt enige hoop: de nummers van het album heeft ze namelijk geschreven als heimelijke soundtracks bij enkele van haar favoriete films waaronder de Woody Allen film ‘Stardust Memories’ en Disney-films zoals Doornroosje. Die Disney-invloeden komen bij het eerste nummer op het album, ‘The Strangers’, ook meteen bovendrijven, dat muzikaal gezien niet zou misstaan bij een van de meest zoetsappige films die in grote getale uit de Amerikaanse filmstudio’s blijven stromen. Dat is, totdat halverwege het nummer de gitaren invallen en het nummer lijkt te ontsporen, en wanneer je de tekst totaal zou negeren, zoals het zichzelf alsmaar herhalende “Paint the black hole blacker”. Het nummer is, zoals het hele album, geschreven vanuit het perspectief van iemand die in een slechte relatie terecht is gekomen: “I threw flowers in your face/ on my sisters wedding day/ You showed up with a black eye/ looking to start a fight”.

Hoewel het album dus is ontstaan als verzameling van soundtracks bij een kleine verzameling aan films, is het tekstueel gezien een film op zich. De hoofdpersoon van deze film, gespeeld door Annie Clark zelf, realiseert zich aan het begin van het album dat ze moet ontsnappen aan de situatie waar ze in is beland: ‘Save Me From What I Want’. Dit alles onder de zweem van misbruik, zoals in ‘Black Rainbow’: “There’s a black rainbow above my house”, al wordt die gedachte nooit hardop uitgesproken. In ‘Laughing With a Mouth of Blood’, is ze dan alleen in een motel beland, en probeert ze te bedenken hoe ze nu verder moet, “I can’t see the future/ but I know it’s watching me”. Dat het allemaal goed afloopt, zoals het een op Disney geïnspireerd verhaal uiteraard betaamd, was te voorspellen; het album eindigt zelfs al met ‘The Sequel’.

Het verhaal is echter niet het enige dat blijft hangen van het album. Ook over de instrumentatie is goed nagedacht, en vormt bijna weer een verhaal op zich. Waar de teksten zwaar en donker over komen klinkt de muziek alsof de zon na maanden van regen en wind eindelijk weer de overhand heeft gekregen. Zoals in het nummer ‘The Bed’, waarin St. Vincent dreigt je neer te schieten, terwijl een klarinet een speels loopje speelt, begeleid door een groepje strijkers. Er komt een heel symfonieorkest aan instrumenten voorbij op het album, wat het filmische karakter van de nummers zeer ten goede komt.

Geen geval van ‘moeilijke tweede plaat’ dus voor Annie Clark, die met haar eigen sequel ‘Actor’, dat ondanks de schijnbare tegenstelling tussen de teksten en de muziek toch aanvoelt als één geheel, gewoon rustig verder gaat met het imponeren van haar luisteraars. Met die paradox zal ze de originaliteitprijs niet winnen, zo was Roald Dahl al heel wat eerder met het aanbrengen van een zwarte rand om sprookjes, maar het is vooral de manier waarop ze het brengt die ervoor zorgt dat het album blijft hangen.

7.6/10

12 May 2009

DM Stith weet te intrigeren in intieme setting

In de kelder van een bioscoop, waar nog een zaal met podium verstopt blijkt te zijn, geeft David Michael Stith met zijn band, en complementary troetelbeer-pleister, acte de presence in Nijmegen. Zijn eerder dit jaar op het Asthmatic Kitty label uitgekomen debuut ‘Heavy Ghost’ werd goed ontvangen door de pers, van de NME kreeg het zelfs een 9, dus je zou je terecht kunnen afvragen waar de hype blijft. Tot die hype er komt, is het echter nog mogelijk om hem te zien op bijzondere locaties, zoals comfortabel gezeten vanuit een bioscoopstoel. En die locatie voegt zeker wat toe aan de sfeer van het concert.

Vanuit de bioscoopstoel is het namelijk voor iedereen mogelijk om goed te kunnen zien wat er op het toneel (want eigenlijk is het meer een toneel dan een echt podium) gebeurt zonder tussen de schouders van twee lange mannen die zich voor je hebben weten te manifesteren heen te kijken. Nadeel is dan weer wel dat je toch echt in een bioscoopzaal zit: je hoort alles wat er om je heen gebeurt, en dan bedoel ik niet op het podium. Zo worden laatkomers nu wel erg irritant (vooral als ze dan ook nog op de voorste rij willen gaan zitten) en die man die last heeft van een verkoudheid werkt nu ook iets meer op de zenuwen dan in een normale venue.

DM Stith wordt voorgegaan door zijn violiste Marla Hansen die zelf ook enig talent voor het schrijven van liedjes blijkt te bezitten. Een beetje schuchter staat ze met haar viool, omgehangen alsof het een gitaar is, in haar eentje op het toneel, omgeven door de instrumenten die pas later op de avond in gebruik zullen worden genomen maar nu haar eenzaamheid benadrukken. Haar ingetogen nummers, voornamelijk geplukt op de viool, zorgen voor een bijna doodse stilte in de zaal: wanneer iemand aan de andere kant van de zal over zijn stoel schuift is het te horen. Al is die stilte meer te wijten aan de bioscoopzaal waar een ieder meer geneigd schijnt te zijn mond te houden, dan aan het talent waarmee Hansen voor de dag komt. Het zijn kleine, vertederende nummers, maar meer dan een opwarmertje voor het hoofdprogramma is het niet.

Na een pauze van slechts enkele minuten, die wat korter is dan men gewend is bij een concert (even snel iets te drinken halen is er niet bij), verschijnt een man in een ‘Illinoise’ shirt op ten tonele die nog even waterflesjes neerzet voor de band. Het blijkt DM Stith zelf te zijn, meteen blijk gevend van zijn innemende persoonlijkheid. Wanneer hij dan daadwerkelijk zijn gitaar omhangt, moet hij toegeven dat hij nog niet zo goed is in het beginnen van een set. Dat is iets waar hij nog wat oefening in nodig heeft, maar dat is hem vergeven gezien hij nog geen jaar geleden (op aandringen van Shara Worden van My Brightest Diamond) pas is begonnen met optreden. Wanneer hij het eerste nummer inzet verdwijnt het initiële gevoel van ongemakkelijkheid echter totaal, en je kun je niet anders dan onder de indruk zijn van de stem en gevoel voor het brengen van sfeer van de man. Vrijwel het hele album komt voorbij, en waar het op plaat al goed klinkt, wordt er live een hele nieuwe dimensie aan toegevoegd. Nummers als ‘Pity Dance’ en ‘Thanksgiving Moon’ worden adembenemend mooi uitgevoerd en het hele publiek wordt in vervoering gebracht.

Een kleine afleider van de aandacht is de wenkbrauw van de man in kwestie, of liever wat daarboven hangt. Van een afstandje is het niet goed te zien, maar tegen het einde van de set wil David toch even van het hart dat het hier een originele troetelbeer-pleister betreft. Rock & Roll als hij is, kreeg hij het bij een eerder optreden namelijk voor elkaar zijn wenkbrauw open te halen bij het snel aan de kant zetten van zijn gitaar om plaats te nemen achter de toetsen. En wanneer je op tour bent moet je het doen met de middelen die voorhanden zijn, dus de troetelbeer-pleister van de celliste was zeer welkom.

De reguliere set wordt door David afgesloten van achter de toetsen met door nummer ‘Braid of Voices’, waarbij de strijksters hun instrumenten inwisselen voor rode stofzuigerslangen. Waar dit er in eerste instantie vooral grappig uitziet, weten ze met deze ‘instrumenten’ toch verschillende tonen en zelfs muziek te produceren. Wanneer na dit nummer de band het toneel verlaat, worden ze nog overladen met een welverdiend applaus. En zoals het een goed artiest betaamd, komen ze ook nog terug voor een korte toegift. Het publiek is hiermee echter nog niet tevreden gesteld, en blijft ook nadat de band voor de tweede keer het podium heeft verlaten doorgaan met het applaus. Deze keer brengt een handje vol mensen zelfs een staande ovatie. Wat bij een concert in een normale venue niet zo bijzonder zou zijn, technisch gesproken is ieder applaus dan al een ‘staande’ ovatie, maar wanneer het publiek er ook nog daadwerkelijk voor moet opstaan (met problemen als in slaap geraakte voeten door de comfortabiliteit van de stoelen inbegrepen) geeft het blijk van een gemeende waardering. Jammergenoeg mist het zijn uitwerking: DM Stith keert niet voor een tweede keer terug: hij staat inmiddels namelijk al bij de merchandise stand om eigenhandig zijn debuut uit te delen.

Na een dag later ook nog in Amsterdam te hebben gespeeld, heeft DM Stith ons landje weer voor onbepaalde tijd verlaten. Mocht u hem toch nog live willen zien, dan zal het wachten waarschijnlijk niet al te lang duren, gezien hij aangaf dat Nederland tot zijn favoriete landen om te spelen behoorde (hoeveel waarde u aan die woorden wilt hechten laat ik aan uzelf over). Maar mocht u de kans krijgen: grijp deze met beide handen aan!

5 May 2009

Sferisch debuut Fever Ray

Side projects horen erbij. Jack White vindt het schijnbaar nodig ieder jaar een nieuwe band te starten, Alex Turner kan zijn tijd niet vullen met alleen de Arctic Monkeys (maar wie wel eerlijk gezegd?) en je kunt je terecht afvragen of er nog bands in Canada bestaan zonder leden van Wolf Parade erin. Karin Dreijer Andersson, de vrouwelijke helft van het Zweedse electropop-duo The Knife dat momenteel op de pauzestand staat (maar dat wist u al, want ik lees hier de laatste tijd vaak dat u veel weet) vond het ook de hoogste tijd worden voor een side project. Waar eerdergenoemden echter de hulp nodig hadden van andere, soms vermaarde, soms wat minder vermaarde collega’s, doet Andersson het in haar eentje.

Nadat Pitchfork het laatste album van haar en haar broer Olof tot album van het jaar 2006 had verkozen, verkozen zij het om het een paar jaar wat rustiger aan te gaan doen. Al is rustiger natuurlijk een relatief begrip. Na twee kinderen te hebben gekregen, en gastvocalen te hebben geleverd op verschillende albums, recentelijk nog dat van Röyksopp, besloot Karin Dreijer Andersson dat het nu toch echt tijd was om de wereld haar gezicht te laten zien. Onder het masker van The Knife vandaan komt nu namelijk Fever Ray tevoorschijn. Waar The Knife nog een schijnbare aversie had tegen het live ten gehore brengen van hun nummers, stond Fever Ray afgelopen maand al in een (volgens zeggen, want ikzelf stond bij een van de side projects van Wolf Parade) goed gevulde Stadsschouwburg tijdens het Motel Mozaïque festival en begint zich een mooie festivaltour voor komende zomer af te tekenen.

De plotselinge bereidheid om op te willen treden is niet het enige verschil met The Knife, en dat is maar goed ook want wat zou het hele punt van een side project zijn wanneer je daarmee geen muziek creëert die je niet ook met de originele bezetting zou kunnen maken? Waar de electronische muziek van The Knife nog gelinkt kon worden aan het woord ‘pop’, blijft Fever Ray daar het hele album verder bij uit de buurt dan Chinezen bij Mexicaanse toeristen. Het enige wat de twee muzikale projecten eigenlijk wel met elkaar gemeen hebben is de uitzonderlijke stem van Andersson, die ondanks het incidentele gebruik van de voice transformer zo typerend voor haar is, dat het bijna opmerkelijk is dat haar eigen album zo anders klinkt. De muziek die Fever Ray maakt is vooral sferisch en niet bedoeld om op te dansen, tenzij al heupwiegend in het duister naar je schoenen staren ook als dansen zou mogen gelden. Verwacht echter geen simpele shoegaze die je gezellig op de achtergrond zou kunnen draaien terwijl je een boek aan het lezen bent: de muziek is duister en zou je bijna als primitief kunnen bestempelen.

Verwilderd is misschien een betere term om de muziek mee te beschrijven, gezien ook de hoofdpersoon uit de clip bij het nummer ‘When I Grow Up’, die overigens nog wel enige vorm van dansen tentoon weet te spreiden. De verwildering is er echter wel een met stijl, zoals ook in de lyrics van dat nummer terug komt:
When I grow up/ I want to be a forester/ Run through the moss on high heels.
Net als de muziek worden de minimalistische teksten vooral gebruikt om een sfeer neer te zetten. Ze bevatten net genoeg details om een idee te krijgen van het verhaal dat het nummer probeert te vertellen, maar het hele boek krijgen we nooit te zien, of zoals ze zelf aanhaalt in het nummer ‘Seven’:
I know it, I think I know it from a hymn/ They’ve said so, it doesn’t need more explanation.


Enige geruchten dat de adempauze van The Knife zou overgaan in een vervroegd pensioen worden ongedaan gemaakt in het nummer ‘I’m not done’, met een intro dat bijna uit de drumcomputer van Handsome Furs afkomstig zou kunnen zijn. Vervolgens gevolgd door een verwijten richting de ietwat ongeduldige luisteraar die het allemaal toch iets te lang vond duren:
So I lost my head a while ago/ but you seem to have done no better
om ons daarna allemaal te verblijden met de boodschap
One thing I know for certain/ I’m pretty sure/ It ain’t over/ I’m not done.


De beste omschrijving van het album geeft Fever Ray zelf al in het nummer ‘When I Grow Up’ met de veelzeggende woorden "I put my soul into what I do". Van de koortsachtige (what’s in a name?) albumopener ‘If I Had a Heart’ tot afsluiter ‘Coconut’, met een instrumentale opening die al een nummer op zich zou kunnen zijn, blijft het album boeien en kruipt het bij iedere luisterbeurt verder onder je huid om daar voorlopig niet meer onder vandaan te komen.

8.1/10